Meneer ik wil u bedanken voor het maken van deze geweldige filmpjes en het beantwoorden van mijn vragen. U was ontzettend behulpzaam en ik heb door u een 7,8 gehaald voor mijn eindexamen scheikunde. Echt respect dat u zulke duidelijke filmpjes aanbied aan iedereen. Bedankt, Bedankt, Bedankt!!!!
Hoi, hoe moet ik op 13:02 precies weten dat er in de nevenreactie picoline voor de pijl komt? Of is dat gewoon inzicht in welke stoffen er ontstaan en welke stoffen er voor de pijl moeten?
Je kunt kijken wat er aanwezig is in R1 en dat vergelijken met de structuurformule van stof Z. Er moet ook NH3 ontstaan volgens de tekst, die komt van de NH2 groep van picilonamide en een H van methanol. De rest van methanol, CH3O zie je rechtsonder bij stof Z. Je moet hier dus een beetje puzzelen met de gegeven stoffen. Hopelijk maakt dit het wat duidelijker.
31:39 dus een stopcodon wordt nooit meegenomen in het bepalen vh aantal amionzuureenheden in de eiwitketen, als ik het goed begrijp? En je hoeft dus ook geen rekening te houden met kringeltjes op het eennalaatste aminozuur wat je tekent (omdat dat stopcodon daar nog zegmaar aan vast zou zitten)?
Dat klopt. Het stopcodon is een signaal om te stoppen met het maken van het eiwit en is dus geen aminozuur. Het aminozuur dat gecodeerd wordt door het codon voor het stopcodon, is het laatste aminozuur van een eiwit. Dat aminozuur heeft dan op het eind een -COOH groep, dus inderdaad zonder kringeltjes.
Dat is helaas niet helemaal goed. Als je naar het plaatje kijkt, zie je aan de H+ dat er een zuur milieu is. Dan kan er geen OH- ontstaan (want dat zou dan meteen met H+ reageren tot water)
bij vraag 21 heb ik een pijl van de HN binding naar het C atoom , van het C atoom naar het zuurstof atoom en van het zuurstof atoom naar het waterstof atoom. Er is een opmerking bij de uitwerkingsbijlage waarin staat dat een pijl van de HN binding naar het C atoom en van het C atoom naar het waterstof atoom ook goed gerekend moet worden. Is mijn variant dan ook goed?
Je antwoord is goed als de pijl van het koolstofatoom naar het zuurstof atoom begint bij de binding tussen het koolstofatoom en het zuurstof atoom. De elektronen uit deze binding gaan namelijk een vrij paar op het O-atoom vormen.
Ja, dat zou ook denk ik wel goed gerekend worden, hoewel er in de vraag staat dat je DMC moet gebruiken als notatie. Dus het is beter om dat wel op die manier te noteren.
Goededag, Zou je ook Kc mogen schrijven in de evenwichtsvoorwaarde bij vraag 4 bij 5:47 i.p.v. alleen K, of gaat het hier toch niet om concentratie en zou dat dan fout kunnen zijn/ gerekend worden?
Het is de gewoonte om gewoon K te gebruiken, maar ik Kc niet fout rekenen. Bij Kz, Kb, Ks en Kv is het wel de gewoonte om een lettertje achter de K te zetten.
Hallo meneer, als je bij vraag 12 alles goed hebt, maar 5,8 heb afgerond naar 5 aangezien je geen komma getallen van een monomeer kan hebben (leek mij), krijg je dan een punt aftrek? Ook bij vraag 11 had ik gezegd dat door de grotere v.d.w.b. de ketens moeilijker over elkaar heen kunnen schuiven, en daardoor beter bestand is tegen vervorming. Krijg ik dan alle punten? Alvast bedankt!
Bij vraag 12 krijg je helaas wel een punt aftrek als je 5,8 afrondt op 5. Het gaat om een verhouding en die kan best een kommagetal zijn. Het gaat om het gemiddelde aantal monomeereenheden en dat hoeft geen heel getal te zijn. Bij vraag 11 hangt het er vanaf hoe je het precies formuleert. Je moet wel benoemen waarom de vanderwaalsbindingen sterker zijn (kleinere afstand tussen de polymeerketens en/of groter contactoppervlak tussen de polymeerketens).
8:50 mijn antwoord was hier dat de C=O binding en de NH2 bindingen polaire atoombindingen zijn en dat picolinamide hierdoor een dipoolmolecuul is en cyanopyridine niet waardoor deze een lagere kookpunt heeft. Ik denk dat ik waterstofbruggen en polaire atoombindingen vaak door elkaar haal omdat ik het verschil niet goed snap, kun je me hierbij helpen?
Je antwoord is goed als je in plaats van polaire atoombinding diploma-dipoolbinding zegt. Een polaire atoombinding is binnen een molecuul, dus tussen C en O bijvoorbeeld. Een dipool-dipool interactie is dat de beetje negatief geladen H van NH2 aangetrokken wordt door een beetje positief geladen C van C=O. Een waterstofbus is een soort dipool dipoolinteractie, daarbij is altijd een H betrokken die aan N of O of F is gebonden.
Goedemiddag, bedankt voor alle duidelijke filmpjes! Vraag over vraag 10: is het ook juist om te zeggen dat natuurrubber een lineaire structuur heeft (dus onafhankelijk van elkaar) en dat de synthetische variant uit verschillende monomeren bestaat en daardoor als netwerk-structuur te beschouwen is (dus afhankelijk van elkaar)?
Dat klopt helaas niet helemaal. Bij vraag 9 staat dat je er vanuit moet gaan dat er geen crosslinks ontstaan, dus ontstaat er ook geen netwerk. Het gaat erom dat bij natuurrubber door de regelmatige structuur de ketens dbeter in elkaar passen en zorgen voor meer kristallijne gebieden.
Je mag hem ook "gewoon tekenen", dus gespiegeld ten opzichte van het antwoord. Dit is wat het tekenprogramma ervan gemaakt heeft. Hem gespiegeld ten opzichte van het correctiemodel tekenen is inderdaad wel logischer.
ik dacht dat ik bij 22, de Ag2o als basisch milieu moest beschouwen, omdat je meestal twee halfreacties een halfreactie hebt die zuur is en het ander basisch. Ook vind ik het lastig om te begrijpen dat in vraag 22 het aantal mol 7,46 x 10^-2 is en dat ik het dan /2 moest doen ik dacht x 2, want ik dacht 1 mol elektronen staat aan ... lading. Zou u dit graag verder willen toelichten? alvast bedankt :)
Ag2O is een vaste stof (slecht oplosbaar volgens binas 45A), in de vraag staat ook dat het op de elektrode is aangebracht. De H+ die aanwezig is staat in de tekening, daar kun je dat uit afleiden.
Hoe weet je bij vraag 14 dat je eerst de O’s kloppend moet maken en dan pas kijken welke stof mist? Want zou je anders niet geneigd zijn om te denken dat er waterstofperoxide onstaat?
Het is bij dit soort vragen (net als bij zelf halfreacties opstellen) vaak het handigst om H als laatste kloppend te maken. Er is gegeven dat er water ontstaat en een andere stof. Als deze andere stof H2O2 is, dan kun je de vergelijking niet kloppend krijgen
Hallo meneer, Bin 3:10 is het zo dat je bij het berekenen van de Vormingswarmte altijd de vormingswarmtes van BG positief neemt en die van de RP negatief?
Vaak wel, niet altijd. Bij de beginstoffen draai je het tekene van de vorminsgwarmte om. De meeste stoffen hebben een negatieve vormingswarmte en dan verandert het - teken in een + teken. Als je in binas 57 kijkt zie je dat bijvoorbeeld HI een positieve vormingswarmte heeft. Als HI voor de pijl staat, dan wordt de + dus een -. Bij beginstoofen klap je het teken om, bij reactieproducten laat je het teken staan.
ligt eraan, je draait eigenlijk gewoon altijd de tekens om van de beginproducten (links van de pijl), hier was alles links van de pijl negatief, dus werd het positief. Maar stel dat de stoffen links positief zijn, worden ze negatief. Rechts verandert er verder niks
Bij tussenantwoorden gebruik ik een significant cijfer te veel, om te voorkomen dat ik tussendoor afrondfouten maak. In de praktijk reken je door met het getal dat in je rekenmachine staat. Tussendoor te veel afronden kost een puntje. Als ze vragen naar de significante cijfers, wordt alleen het aantal significante cijfers in het eindantwoord beoordeeld.
Dat is lastig gokken. Het examen was niet supermoeilijk, maar er waren wel een paar lastig gestelde vragen. Het was ook wat korter dan voorgaande jaren. Bij vraag 7 kreeg iedereen 2 punten kado. Ik hoop op een N-term van 1,2. We weten het morgen en hopelijk kan de vlag dan uit!
Als ze niet vragen om de significantie, dan krijg je geen puntenaftrek als je de significantie fout doet. Je zou hier dus wel gewoon de punten krijgen!
Er zijn hier geen formele lading. De dikke stip is een ongepaard elektron. Het C-atoom waar die op zit heeft 4 elektronen in de buitenste schil (drie bindingen en het onpgepaarde elektron), dus heeft dat C-atoom geen formele lading. Als er wel formele lading is, dan moet je die er zeker bij zerren.
@@seppedegraaff8319 Er zijn drie bindingen en daar zitten 6 elektronen in, per binding is er 1 elektron voor het ene atoom en 1 elektron voor het andere atoom. De drie bindingen tellen dus als 3 elektronen voor de C. Het ongepaarde elektron is dan het vierde elekron.
Hoi ik heb een vraag over vraag 2? Waarom worden de getallen van ch3oh en van co2 ala negatief genomen want ze staan links van de reactie dus moeten we ze niet als positief opschrijven dus dat het teken omklapt?
Het klopt dat je het teken moet omklappen. De vormingswarmte zelf is negatief, dus het staat als negatief getal in de eerste kolom. Op 3:33 kun je zien dat het teken van de stoffen voor de pijl is omgeklapt. Sommige mensen doen dit in een keer, maar dan is de kans op foutjes wel groter dan wanneer je de uitgebreide berekening met de tabel gebruikt.
Geachte meneer, Ik heb een vraag over vraag 18 die bij dit examen hoort. Ik heb namelijk een ander antwoord dan u. Ik had, bij een lage ph is de [H3O] groot, dus zou bij hoge concentratie [H3O+] het evenwicht naar links, doordat de reactie waarbij H3O+ wegreageerd in het voordeel is. Dat is ongunstig, doordat er minder zuurrestionen aanwezig zal zijn die aan de receptoreiwitten zouden moeten binden. Dus zou de [H3O+] lager moeten zijn, dus zou het PH hoger moeten zijn dan de berekende waarde, zodat het evenwicht naar recht verschuift, met als gevolg dat meer zuurrestion ontstaat voor de binding met het receptoreiwit. Ik hoop dat het helder is voor u. Ik zie uw reactie graag tegemoet. Met vriendelijke groet,
Cyanopyridinemoleculen kunnen onderling geen waterstofbruggen vormen, want er is geen H die aan een O of N vast zit, Cyanopyridine kunnen wel waterstofbruggen vormen met bijvoorbeeldwater. Maar dus niet met elkaar en of ze met elkaar waterstof kunnen vormen is belangrijk voor het kookpunt. Succes vanmiddag!
Hallo meneer, stel je hebt bij de laatste vraag vraag 22 fout. Het aantal elektronen heb je verkeerd in de halfreacties. Krijg je dan een punt aftrek bij vraag 24?
Nee, gelukkig niet. Dit staat in het correctievoorschrift: Als een onjuist antwoord op vraag 24 het consequente gevolg is van een onjuist antwoord op vraag 22, dit niet aanrekenen. Iets wordt niet twee keer fout gerekend (behalve als het een vraag enorm zou versimpelen).
Dat is helaas niet goed, Je hebt in dit geval geen lossen O-atomen (die heb je eigenlijk nooit tenzij je een hele bijzondere uitzodnering hebt waar de examenmakers in de opgave over beginnen).
Dag meneer! Ik heb een vraag over opgave 4 van dit examen. Ik heb de evenwichtsvoorwaarde goed maar ik ben K= vergeten er voor te schrijven. Krijg ik hierdoor een punt aftrek?
Bij het maken van een peptidebinding reageert de -OH van een zuurgroep met een H die aan een N vast zit. Dan ontstaat H2O en komt de C van de C+O aan de N te zitten. De -OH groep van serne is dus H2O geworden.
ik heb een 8,2 voor dit examen terwijl ik niet per se goed in scheikunde ben, viel jou op dat hier specifieke onderwerpen aan bod kwamen en andere juist niet?
Dat is een hele mooie score! Op zich was dit wel een examen waarbij de onderwerpen goed verdeeld waren. Misschien wat veel polymeren en wat weinig analysetechnieken. Hier kun je zien welk onderwerp hoe vaak terug komt th-cam.com/video/USPAgdZjleA/w-d-xo.html
Voor de pijl heb je het zout Ag2O, daarin heb je het ion Ag+. Na de pijl is het alleen de stof zilver, Ag, en die heeft geen lading.. Je kunt ook in het plaatje bij de vraag kijken, daar staat na de pijl ook Ag zonder lading. Ag+ neemt e- op om Ag te worden, het reageert als oxidator. Hopelijk is het zo duidelijjker.
Hi wouter, het is toch raar dat je bij vraag 8 moet aangeven dat er in reacties 1 en 2 geen netto methanol verloren gaat, terwijl je eigenlijk gelijk al aan de reactie van stof Z kan zien dat er wel netto methanol verloren gaat. Hoezo moet je dat wel zeggen voor het eerste punt als het geen invloed heeft op de conclusie in een antwoord
Het antwoordmodel formuleert het zo : " notie dat in reacties 1 en 2 netto geen methanol wordt verbruikt " Dat betekent dat je op een of andere manier moet laten zien dat je dit door hebt en at kan op meerdere manier, maar zet het wel op papier bij je examen. Succes met oefenen verder!
In de evenwichtsvoorwaarde komen alleen deeltje met de fase (aq) of (g). De fase van H2O is (l), dus daarom laat je die hier weg in de evenwichtsvoorwaarde (Kz=...).
@@tobymurs6495 Het rekenwerk en de reactievergelijkingen waren denk ik wat lastiger dan het eerste tijdvak. Wat lengte betreft was het wel te doen denk ik en er waren ook wel vragen die goed te doen waren. Als ik werk van leerlingen heb gezien, kan ik vaak beter inschatten wat de N-term wordt. Ik heb maar een herkanser en dat is iemand die van een 9 naar een 10 wil, dus die is niet zo representatief. De N-term zal denk ik zeker niet lager liggen dan bij het eerste tijdvak. Hopelijk hebben jullie het gehaald!
Meneer ik wil u bedanken voor het maken van deze geweldige filmpjes en het beantwoorden van mijn vragen. U was ontzettend behulpzaam en ik heb door u een 7,8 gehaald voor mijn eindexamen scheikunde. Echt respect dat u zulke duidelijke filmpjes aanbied aan iedereen. Bedankt, Bedankt, Bedankt!!!!
Gefeliciteerd met je hele mooie scheikundecijfer! Mooi dat je wat aan de filmpjes hebt gehad. Prettige vakantie!
Hoi, hoe moet ik op 13:02 precies weten dat er in de nevenreactie picoline voor de pijl komt? Of is dat gewoon inzicht in welke stoffen er ontstaan en welke stoffen er voor de pijl moeten?
Je kunt kijken wat er aanwezig is in R1 en dat vergelijken met de structuurformule van stof Z. Er moet ook NH3 ontstaan volgens de tekst, die komt van de NH2 groep van picilonamide en een H van methanol. De rest van methanol, CH3O zie je rechtsonder bij stof Z. Je moet hier dus een beetje puzzelen met de gegeven stoffen. Hopelijk maakt dit het wat duidelijker.
Nogmaals bedankt, u maakt goeie video's, 8,8 voor SK en geslaagd
Wat een prachtige cijfer!!! Gefeliciteerd daarmee en natuurlijk ook met je diploma!
Hoi kun je bij 19 ook gewoon de basen tellen tot en met CCT en dat getal (1089) delen door 3? Krijg je dan ook de 2 punten?
Zeker, dat is ook een goede manier om op het antwoord te komen.
31:39 dus een stopcodon wordt nooit meegenomen in het bepalen vh aantal amionzuureenheden in de eiwitketen, als ik het goed begrijp? En je hoeft dus ook geen rekening te houden met kringeltjes op het eennalaatste aminozuur wat je tekent (omdat dat stopcodon daar nog zegmaar aan vast zou zitten)?
Dat klopt. Het stopcodon is een signaal om te stoppen met het maken van het eiwit en is dus geen aminozuur. Het aminozuur dat gecodeerd wordt door het codon voor het stopcodon, is het laatste aminozuur van een eiwit. Dat aminozuur heeft dan op het eind een -COOH groep, dus inderdaad zonder kringeltjes.
hoi!! bij 36:15, wordt deze halfreactie ook goedgerekend: AG2O + H+ + 2e- > 2AG + OH-
of moet je echt h2o gebruiken?
Dat is helaas niet helemaal goed. Als je naar het plaatje kijkt, zie je aan de H+ dat er een zuur milieu is. Dan kan er geen OH- ontstaan (want dat zou dan meteen met H+ reageren tot water)
32:38 moeten we bij alle tekenopdrachten de vsepr aanhouden?
dat hoeft alleen als ze vragen naar de ruimtelijke structruur. Succes morgen!
@@WouterRenkema bedankt voor uw video’s!
bij vraag 21 heb ik een pijl van de HN binding naar het C atoom , van het C atoom naar het zuurstof atoom en van het zuurstof atoom naar het waterstof atoom. Er is een opmerking bij de uitwerkingsbijlage waarin staat dat een pijl van de HN binding naar het C atoom en van het C atoom naar het waterstof atoom ook goed gerekend moet worden. Is mijn variant dan ook goed?
Je antwoord is goed als de pijl van het koolstofatoom naar het zuurstof atoom begint bij de binding tussen het koolstofatoom en het zuurstof atoom. De elektronen uit deze binding gaan namelijk een vrij paar op het O-atoom vormen.
mag je bij vraag 4, ook de volledige molecuulformule noteren in de evenwichtsvoorwaarde? alvast bedankt!
Ja, dat zou ook denk ik wel goed gerekend worden, hoewel er in de vraag staat dat je DMC moet gebruiken als notatie. Dus het is beter om dat wel op die manier te noteren.
Goededag, Zou je ook Kc mogen schrijven in de evenwichtsvoorwaarde bij vraag 4 bij 5:47 i.p.v. alleen K, of gaat het hier toch niet om concentratie en zou dat dan fout kunnen zijn/ gerekend worden?
Het is de gewoonte om gewoon K te gebruiken, maar ik Kc niet fout rekenen. Bij Kz, Kb, Ks en Kv is het wel de gewoonte om een lettertje achter de K te zetten.
@@scheikundechallenge7762 oké, duidelijk. Bedankt!
Hallo meneer, als je bij vraag 12 alles goed hebt, maar 5,8 heb afgerond naar 5 aangezien je geen komma getallen van een monomeer kan hebben (leek mij), krijg je dan een punt aftrek? Ook bij vraag 11 had ik gezegd dat door de grotere v.d.w.b. de ketens moeilijker over elkaar heen kunnen schuiven, en daardoor beter bestand is tegen vervorming. Krijg ik dan alle punten?
Alvast bedankt!
Bij vraag 12 krijg je helaas wel een punt aftrek als je 5,8 afrondt op 5. Het gaat om een verhouding en die kan best een kommagetal zijn. Het gaat om het gemiddelde aantal monomeereenheden en dat hoeft geen heel getal te zijn.
Bij vraag 11 hangt het er vanaf hoe je het precies formuleert. Je moet wel benoemen waarom de vanderwaalsbindingen sterker zijn (kleinere afstand tussen de polymeerketens en/of groter contactoppervlak tussen de polymeerketens).
8:50 mijn antwoord was hier dat de C=O binding en de NH2 bindingen polaire atoombindingen zijn en dat picolinamide hierdoor een dipoolmolecuul is en cyanopyridine niet waardoor deze een lagere kookpunt heeft. Ik denk dat ik waterstofbruggen en polaire atoombindingen vaak door elkaar haal omdat ik het verschil niet goed snap, kun je me hierbij helpen?
Je antwoord is goed als je in plaats van polaire atoombinding diploma-dipoolbinding zegt. Een polaire atoombinding is binnen een molecuul, dus tussen C en O bijvoorbeeld. Een dipool-dipool interactie is dat de beetje negatief geladen H van NH2 aangetrokken wordt door een beetje positief geladen C van C=O. Een waterstofbus is een soort dipool dipoolinteractie, daarbij is altijd een H betrokken die aan N of O of F is gebonden.
Hier staat een voorbeeldbrieven hierover uit het examen van dit jaar th-cam.com/video/-ndcJRWsjnE/w-d-xo.htmlsi=y46nrYh6htLiwpeV&t=2007
Goedemiddag, bedankt voor alle duidelijke filmpjes! Vraag over vraag 10: is het ook juist om te zeggen dat natuurrubber een lineaire structuur heeft (dus onafhankelijk van elkaar) en dat de synthetische variant uit verschillende monomeren bestaat en daardoor als netwerk-structuur te beschouwen is (dus afhankelijk van elkaar)?
Dat klopt helaas niet helemaal. Bij vraag 9 staat dat je er vanuit moet gaan dat er geen crosslinks ontstaan, dus ontstaat er ook geen netwerk. Het gaat erom dat bij natuurrubber door de regelmatige structuur de ketens dbeter in elkaar passen en zorgen voor meer kristallijne gebieden.
@@WouterRenkema Ach natuurlijk! Bedankt voor het snelle en duidelijke antwoord!
Waarom worden bij vraag 9 (14:38) de CH2 en de CH gespiegeld? (Bij de 3e versie van het monomeereenheid)
Je mag hem ook "gewoon tekenen", dus gespiegeld ten opzichte van het antwoord. Dit is wat het tekenprogramma ervan gemaakt heeft. Hem gespiegeld ten opzichte van het correctiemodel tekenen is inderdaad wel logischer.
ik dacht dat ik bij 22, de Ag2o als basisch milieu moest beschouwen, omdat je meestal twee halfreacties een halfreactie hebt die zuur is en het ander basisch. Ook vind ik het lastig om te begrijpen dat in vraag 22 het aantal mol 7,46 x 10^-2 is en dat ik het dan /2 moest doen ik dacht x 2, want ik dacht 1 mol elektronen staat aan ... lading. Zou u dit graag verder willen toelichten? alvast bedankt :)
Ag2O is een vaste stof (slecht oplosbaar volgens binas 45A), in de vraag staat ook dat het op de elektrode is aangebracht. De H+ die aanwezig is staat in de tekening, daar kun je dat uit afleiden.
Hoe weet je bij vraag 14 dat je eerst de O’s kloppend moet maken en dan pas kijken welke stof mist? Want zou je anders niet geneigd zijn om te denken dat er waterstofperoxide onstaat?
Het is bij dit soort vragen (net als bij zelf halfreacties opstellen) vaak het handigst om H als laatste kloppend te maken. Er is gegeven dat er water ontstaat en een andere stof. Als deze andere stof H2O2 is, dan kun je de vergelijking niet kloppend krijgen
Hallo meneer,
Bin 3:10 is het zo dat je bij het berekenen van de Vormingswarmte altijd de vormingswarmtes van BG positief neemt en die van de RP negatief?
Vaak wel, niet altijd. Bij de beginstoffen draai je het tekene van de vorminsgwarmte om. De meeste stoffen hebben een negatieve vormingswarmte en dan verandert het - teken in een + teken. Als je in binas 57 kijkt zie je dat bijvoorbeeld HI een positieve vormingswarmte heeft. Als HI voor de pijl staat, dan wordt de + dus een -.
Bij beginstoofen klap je het teken om, bij reactieproducten laat je het teken staan.
ligt eraan, je draait eigenlijk gewoon altijd de tekens om van de beginproducten (links van de pijl), hier was alles links van de pijl negatief, dus werd het positief. Maar stel dat de stoffen links positief zijn, worden ze negatief. Rechts verandert er verder niks
@@lieke4538 en meneer Renkema, beide bedankt. Duidelijk!
Top, Lieke dat je deze vraag goed beantwoordt!
@@WouterRenkema Dankuwel meneer! :D
38:24 Waarom rond u af op 3 significatne cijfers als de berekende C er maar 2 sign. heeft?
Bij tussenantwoorden gebruik ik een significant cijfer te veel, om te voorkomen dat ik tussendoor afrondfouten maak. In de praktijk reken je door met het getal dat in je rekenmachine staat. Tussendoor te veel afronden kost een puntje. Als ze vragen naar de significante cijfers, wordt alleen het aantal significante cijfers in het eindantwoord beoordeeld.
Wat denkt u dat de n-term zal worden van dit examen?
Dat is lastig gokken. Het examen was niet supermoeilijk, maar er waren wel een paar lastig gestelde vragen. Het was ook wat korter dan voorgaande jaren. Bij vraag 7 kreeg iedereen 2 punten kado. Ik hoop op een N-term van 1,2. We weten het morgen en hopelijk kan de vlag dan uit!
Hoi, krijg je op het examen als er geen significantie staat bij vraag 12 aftrek als ik 5,79 schrijf ipv 5,8 monomeereenheden? E
Als ze niet vragen om de significantie, dan krijg je geen puntenaftrek als je de significantie fout doet. Je zou hier dus wel gewoon de punten krijgen!
@@WouterRenkema Dankjewel!
Moeten bij vraag 13 de formele ladingen er niet bij om de grensstructuren compleet te maken?
Er zijn hier geen formele lading. De dikke stip is een ongepaard elektron. Het C-atoom waar die op zit heeft 4 elektronen in de buitenste schil (drie bindingen en het onpgepaarde elektron), dus heeft dat C-atoom geen formele lading. Als er wel formele lading is, dan moet je die er zeker bij zerren.
@@scheikundechallenge7762 Het C-atoom heeft dan wel in totaal 7 elektronen in plaats van 8, maar dat telt dan dus niet mee voor de lading?
@@seppedegraaff8319 Er zijn drie bindingen en daar zitten 6 elektronen in, per binding is er 1 elektron voor het ene atoom en 1 elektron voor het andere atoom. De drie bindingen tellen dus als 3 elektronen voor de C. Het ongepaarde elektron is dan het vierde elekron.
@@scheikundechallenge7762 Ah oké, bedankt!
Hoi ik heb een vraag over vraag 2?
Waarom worden de getallen van ch3oh en van co2 ala negatief genomen want ze staan links van de reactie dus moeten we ze niet als positief opschrijven dus dat het teken omklapt?
Het klopt dat je het teken moet omklappen. De vormingswarmte zelf is negatief, dus het staat als negatief getal in de eerste kolom. Op 3:33 kun je zien dat het teken van de stoffen voor de pijl is omgeklapt. Sommige mensen doen dit in een keer, maar dan is de kans op foutjes wel groter dan wanneer je de uitgebreide berekening met de tabel gebruikt.
Geachte meneer,
Ik heb een vraag over vraag 18 die bij dit examen hoort. Ik heb namelijk een ander antwoord dan u. Ik had, bij een lage ph is de [H3O] groot, dus zou bij hoge concentratie [H3O+] het evenwicht naar links, doordat de reactie waarbij H3O+ wegreageerd in het voordeel is. Dat is ongunstig, doordat er minder zuurrestionen aanwezig zal zijn die aan de receptoreiwitten zouden moeten binden. Dus zou de [H3O+] lager moeten zijn, dus zou het PH hoger moeten zijn dan de berekende waarde, zodat het evenwicht naar recht verschuift, met als gevolg dat meer zuurrestion ontstaat voor de binding met het receptoreiwit.
Ik hoop dat het helder is voor u.
Ik zie uw reactie graag tegemoet.
Met vriendelijke groet,
Dat lijkt me ook een antwoord dat beide punten oplevert!
8:47 cyanopyridine heeft toch well N atomen en H atomen die met andere met elkaar waterstofbruggen kunnen vormen? Tussen moleculen natuurlijk
Cyanopyridinemoleculen kunnen onderling geen waterstofbruggen vormen, want er is geen H die aan een O of N vast zit, Cyanopyridine kunnen wel waterstofbruggen vormen met bijvoorbeeldwater. Maar dus niet met elkaar en of ze met elkaar waterstof kunnen vormen is belangrijk voor het kookpunt. Succes vanmiddag!
Hallo meneer, stel je hebt bij de laatste vraag vraag 22 fout. Het aantal elektronen heb je verkeerd in de halfreacties. Krijg je dan een punt aftrek bij vraag 24?
Nee, gelukkig niet. Dit staat in het correctievoorschrift: Als een onjuist antwoord op vraag 24 het consequente gevolg is van een
onjuist antwoord op vraag 22, dit niet aanrekenen. Iets wordt niet twee keer fout gerekend (behalve als het een vraag enorm zou versimpelen).
@@WouterRenkema Dankuwel!
Zou je bij vraag 21 op 36:35 ook 2H+ en een losse O mogen opschrijven? Of is dat scheikundig te incorrect?
Dat is helaas niet goed, Je hebt in dit geval geen lossen O-atomen (die heb je eigenlijk nooit tenzij je een hele bijzondere uitzodnering hebt waar de examenmakers in de opgave over beginnen).
Dag meneer! Ik heb een vraag over opgave 4 van dit examen. Ik heb de evenwichtsvoorwaarde goed maar ik ben K= vergeten er voor te schrijven. Krijg ik hierdoor een punt aftrek?
Dat kost helaas een puntje. Iets om in het laatste kwartier even goed op te gaan letten dinsdag,
@@WouterRenkema Jammer, bedankt voor uw antwoord!
LEGEND
U bent geweldig! DANKU DANKU!
Waarom wordt bij vraag 20 bij serine eigenlijk OH weggelaten, ik dacht zelf alleen de H?
Bij het maken van een peptidebinding reageert de -OH van een zuurgroep met een H die aan een N vast zit. Dan ontstaat H2O en komt de C van de C+O aan de N te zitten. De -OH groep van serne is dus H2O geworden.
Ik heb bij 27:38 de zuurrestion genoteerd als [Z-] en de niacine deeltjes als [niacine] is dat ook goed?
Daar doen docenten over het algemeen niet moeilijk over bij het nakijken. Het gaat om de berekening bij deze vraag.
ik heb een 8,2 voor dit examen terwijl ik niet per se goed in scheikunde ben, viel jou op dat hier specifieke onderwerpen aan bod kwamen en andere juist niet?
Dat is een hele mooie score! Op zich was dit wel een examen waarbij de onderwerpen goed verdeeld waren. Misschien wat veel polymeren en wat weinig analysetechnieken. Hier kun je zien welk onderwerp hoe vaak terug komt th-cam.com/video/USPAgdZjleA/w-d-xo.html
Hoe weet je of je bij vraag 20 Ser of Cys hebt? Want Cys is ook UCU
UCU codeert alleen coor Ser. UGU (dus G ipv C) codeert voor Cys. Het lijkt allemaal op elkaar.
@@WouterRenkema oh ik zie het inderdaad, niet goed gekeken, heel erg bedankt!
36:08 Hoe kan het dat 2 Ag niet Ag+ is (het ion)?
Voor de pijl heb je het zout Ag2O, daarin heb je het ion Ag+. Na de pijl is het alleen de stof zilver, Ag, en die heeft geen lading.. Je kunt ook in het plaatje bij de vraag kijken, daar staat na de pijl ook Ag zonder lading. Ag+ neemt e- op om Ag te worden, het reageert als oxidator. Hopelijk is het zo duidelijjker.
Hi wouter, het is toch raar dat je bij vraag 8 moet aangeven dat er in reacties 1 en 2 geen netto methanol verloren gaat, terwijl je eigenlijk gelijk al aan de reactie van stof Z kan zien dat er wel netto methanol verloren gaat. Hoezo moet je dat wel zeggen voor het eerste punt als het geen invloed heeft op de conclusie in een antwoord
Het antwoordmodel formuleert het zo : " notie dat in reacties 1 en 2 netto geen methanol wordt verbruikt " Dat betekent dat je op een of andere manier moet laten zien dat je dit door hebt en at kan op meerdere manier, maar zet het wel op papier bij je examen. Succes met oefenen verder!
waarom laat u op 27:39 bij vraag 17 het water eigenlijk weg?
In de evenwichtsvoorwaarde komen alleen deeltje met de fase (aq) of (g). De fase van H2O is (l), dus daarom laat je die hier weg in de evenwichtsvoorwaarde (Kz=...).
Wat is uw mening over het scheikunde examen tijdvak 2 ? Wat verwacht u qua N-term ?
ik heb ook net het examen gemaakt vond het best lastig
@@kimdh8293 Ik vond 'm lastiger dan tijdvak 1, ik hoop dat je een voldoende hebt, Kim ! :-)
@@tobymurs6495 Het rekenwerk en de reactievergelijkingen waren denk ik wat lastiger dan het eerste tijdvak. Wat lengte betreft was het wel te doen denk ik en er waren ook wel vragen die goed te doen waren. Als ik werk van leerlingen heb gezien, kan ik vaak beter inschatten wat de N-term wordt. Ik heb maar een herkanser en dat is iemand die van een 9 naar een 10 wil, dus die is niet zo representatief. De N-term zal denk ik zeker niet lager liggen dan bij het eerste tijdvak. Hopelijk hebben jullie het gehaald!